Tekst - Audio
CAFÉ MORGEN
Ik weet nog dat ze er niet waren: de vrouwen. Het is niet dat ze eerder níét mochten komen, maar ze mochten ook niet wél. Een echte dame kwam hier niet.
Af en toe kwam er een binnen, meestal jong, altijd met een man. Giechelend, zelfbewust, bewust dat ze de enige was. De enige tussen de anderen.
Ze wist dat iedereen het zag. Dat iedereen keek. Maar ze was er. En ze dronk, sherry of rode wijn. Ze was trots, ongemakkelijk, en na twee drankjes dronken. Maar ze was er.
Langzaam werden het er meer, nog altijd met een man aan de arm. Ze dronken meer, ze rookten meer, ze waren hier, ze waren meer.
En toen: de vrouw alleen. Ze stapten binnen, met zelfvertrouwen (vals waarschijnlijk) en een boek. Ze moeten druk lijken om alleen te kunnen zijn. Vriendelijk lachen als iemand iets zegt. Vriendelijk negeren wat iemand zegt:
Wacht je op iemand?
Wil je wat drinken?
Is het interessant?
Wat kijk je boos.
Is deze stoel vrij?
Hoe heet je?
Wie ben je?
Van wie ben je?
Moet jij nog wel wat drinken?
Nee, blijf nog even. Toe, blijf nog even. Zal ik met je mee?
Wat doe je? Wat doe je hier? Hoe durf je hier alleen te zijn? Hoe durf je alleen te zijn? Hoe durf je te zijn?
Ik dacht dat het een goede ontwikkeling was. Ik dacht dat dit verandering bracht. Dat het nooit meer hetzelfde zou zijn. Dat was waar. Voorheen werd hier geklaagd, gedronken, gezucht, gepocht, gezwegen. Nu kwam daar iets bij. Nu moest er indruk worden gemaakt. Geflirt. Gepronkt. Gepocht. Drankjes betaald. Geknepen, geknipoogd, gestaard en geaaid. Armen gewenst en ongewenst om schouders geslagen. Het was span- nend, leuk, ongemakkelijk, ongewild, onveilig.
En zij, zij moet goed opletten en doen alsof alles langs haar heen gaat. Als een slapende hond op een vreemde plek, altijd een half oog open. Altijd alert. Kijkt ze niet te lang in de ver- keerde ogen? Kijkt ze niet te boos, lacht ze niet te veel? Zit ze er niet te uitnodigend bij? Wat heeft ze aan? (Dit rokje kruipt op, je ziet mijn beha onder dit shirt.) Wie is er hier? Wie is er alleen? Wie kijkt er, te lang? Wie zit er aan haar tasje, aan haar drankje, aan haar?
Ja. Ze mogen er gerust zijn. Maar ik vraag me soms af waar- om ze het zichzelf aandoen. Waarom ze komen, blijven komen. Al die handen. Al die ogen. Altijd.